
Af en toe – hoe oud ik ook ben – word ik me bewust van een kronkel in mijn denkpatroon. Een kronkel die gegroeid is uit heel vroege ervaringen.
Ik probeer het uit te leggen. Onlangs vertelde ik iemand hoe vaak ik dingen – die ik voel nodig te hebben – ondergeschikt maak aan (door mij ingevulde) verwachtingen van de ander. Ik mag er niet aan denken iemand ‘tot last’ te zijn. Liever lever ik een innerlijke strijd om mijn behoeften te onderdrukken of te negeren. In mijn hoofd zegt dan een stemmetje: ‘Allee vooruit, wees eens volwassen.’ Waarop mijn luisteraar zei, met een lach in haar stem: ‘Ach, opzij zetten van wat je voelt staat gelijk aan volwassen handelen?’
Toen heb ik er niet op gereageerd maar die vraag blijft me bezighouden dus ik wil er iets mee doen.
Tot voor ik die vraag hoorde was ik ervan overtuigd dat het opzij zetten van waar ik diep van binnen nood aan heb, gelijk staat met volwassen handelen. En ik dacht na over hoe ik in het leven sta en zag verschillende scènes voor me waarop ik ‘volwassen handelde’ en terzelfdertijd doodongelukkig was. Het katapulteerde me naar het prille begin van die ingeplante overtuiging:
Ik word bijna negen, zit in het derde leerjaar. M’n (groot)vader heeft me een hondje beloofd als ik bij het kerstrapport de eerste van mijn klas ben. Ik doe heel hard mijn best. In oktober sterft mijn (groot)vader. Ik blijf mijn best doen en ik ben de eerste van de klas. Ontgoocheling: geen hondje. Goed, zelfs een negenjarige kan begrijpen dat deze belofte niet kan vervuld worden door de omstandigheden. De belofte verandert in: als je ook met Pasen en op het einde van het schooljaar de eerste bent, krijg je het hondje toch. Want dan is het zomer en dan is het gemakkelijker om een puppy op te voeden. Einde juni van dat schooljaar was ik drie keer op rij de eerste van de klas. Huppelend naar huis. Ontgoocheling: in plaats van een hondje krijg ik een paar nieuwe pantoffels. Innerlijk ben ik laaiend van woede, de situatie is niet veilig genoeg om die kwaadheid te uiten. Ik slik ze in. Samen met de woorden: ‘Je bent nu toch groot genoeg om te begrijpen dat dit niet kan, gedraag je er dan ook naar. Als je later zelf een job hebt, kun je nog altijd je hondje krijgen.’
Die ingeslikte kwaadheid heeft o.a. gemaakt dat ik zelden of nooit uiting geef aan wat ik nodig heb. Ik durf het soms voor mezelf niet voelen omdat ik het associeer met onvolwassen zijn. Wat een kronkel! En dit terwijl ik in alle eerlijkheid tijdens gesprekken mensen aanmoedig te voelen wat ze voelen en ervoor op te komen. Ik weet wat te doen: voortaan wil ik mezelf bejegenen zoals ik anderen bejegen. Zo’n ingesleten patroon veranderen zal niet gemakkelijk zijn. Je kent vast wel het spreekwoord: ‘Moeilijk gaat ook.’
En o ja, dat hondje: een kleine tien jaar later is het er gekomen. Op de avond van mijn tweede werkdag. Dat is dan weer een andere kant van mij: ik ben een koppige doorzetter.
Zoukoff (de naam van m’n hond) is zeventien en half jaar bij me gebleven. Ondertussen was ik al gehuwd en had ik twee kinderen. Na de hond ben ik niet meer zonder huisdieren geweest al zijn het wel poezen geworden omdat die beter pasten bij de toenmalige situatie.
Ik vraag me af: hebben jullie ook zo’n kronkel? Zo’n vastgeroest denkpatroon dat eigenlijk nergens op slaat? Vertel!
Warme groet,
Chantal